18 HERHALING Wat weten we ondertussen over het gebruik van de naamvallen? We bouwen verder op het schema van hoofdstuk acht. GEZEGDE: werkwoordelijk gezegde naamwoordelijk gezegde (= koppelwerkwoord + NDgez 1 ) + niet-noodzakelijke + noodzakelijke zinsdelen 2 zinsdelen 1 OND. 2 LV 3 MV 4 BvG 1 BvG 2 BWB 1 Het NDgez (= naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde) is een zinsdeelstuk (nl. deel van het NWG) dat congrueert met het onderwerp. 2 Een zin kunnen we definiëren als een syntactisch geheel dat bestaat uit een gezegde met zijn noodzakelijke en niet-noodzakelijke zinsdelen. Of het zinsdeel van het gezegde nog noodzakelijke aanvullingen krijgt en hoeveel, hangt af van de betekenis van dat gezegde. Zo heeft sneeuwen geen verdere aanvulling nodig: Het sneeuwt. is een correcte zin (daarbij is het een loos onderwerp want dat woord kan niet door een substantief vervangen worden). Maar een werkwoord als jodelen vraagt om een onderwerp, verdienen om een onderwerp en een lijdend en geven om een onderwerp, een lijdend én een meewerkend. Afhankelijk van het aantal bepalingen bij het gezegde spreken we van 0-valentie, 1-valentie, 2-valentie of 3-valentie. 18.1
Het overzicht van het gebruik van de naamvallen is ondertussen weer wat uitgebreid. vorm / naamval functie rol vertaalwoord nominatief onderwerp (handelend of lijdend) NDgez accusatief lijdend (lijdend) acc. na vz. bijwoordelijke bepaling genitief bijvoeglijke bepaling* van (lijdend) (bv. bij βασιλεύειν) vergelijking/ongelijkheid (bij comparatief) gen. na vz. bijwoordelijke bepaling datief vocatief dat. na vz. (lijdend) (bv. bij ἕπεσθαι) meewerkend (meewerkend) aan bijwoordelijke bepaling oorzaak middel, wijze tijdstip voordeel, nadeel door met in, op voor bijwoordelijke bepaling aanspreking *De bijvoeglijke bepaling is een zinsdeelstuk (bij de kern van dat zinsdeel). 18.2
HERHALINGSOEFENINGEN Vertaal de zinnen. Ze zijn vooral een oefening op de theorie van de hoofdstukken 14 tot 17. 1. Εἰς τὴν πόλιν ᾖμεν, ὅτι δυστυχεῖς ἦμεν. 2. Ἀνεβαίνομεν εἰς τὸ ἄκρον. 3. Τίς τοῦτο ἐποίει καὶ τί; 4. Ἔφευγον καὶ ἐσῳζόμην ὑπὸ τῶν ἱππέων. 5. Ἡττώμεθα τῷ θέρει. (Vertaal het werkwoord in twee tijden!) 6. Ὁ πατήρ μου οὐδὲν καλὸν εἶχεν. 7. Τὸν τοῦ ἡγεμόνος φονέα ηὑρίσκομεν. 8. Ἀδικώτατα ἄρχεις ἡμῶν. 9. Κρίνω τόνδε τὸν ἄνδρα ἀνδρεῖον εἶναι. 10. Τιμᾷ ὑμᾶς καὶ τιμωρεῖται διὰ τοῦτο. 11. Τιμᾷ ὑφ ἡμῶν καὶ τιμωρούμεθα διὰ τοῦτο. 12. Οἱ ἱερεῖς μετὰ ταῦτα ἀπῄσαν. 13. Ὠρχούμεθα καὶ ᾔδομεν καὶ ἡδόμεθα. 14. Ἔλαττον εἶχεν ἢ ἐγώ. 15. Δοκεῖ μοι τὴν Ἑλληνικὴν δύναμιν νικᾶν. 16. Ἐδείκνυ τὸ δῶρον καὶ ἐκεῖ ἐτίθη. 17. Πάντες ἠπίσταντο τὸν βασιλέα ἀδικεῖν. 18. Οὐδὲν δίδωσιν ἀλλὰ πολλὰ αἰτεῖ. 19. Τῷ πυρὶ ἐφοβεῖτο, ἀλλὰ φεύγειν οὐκ ἐδύνατο. 20. Ὁ ἡγεμὼν ἤγγελλε τὴν ὁδὸν ἀσφαλῆ εἶναι. 21. Ἐλάχιστα ἔχειν ἄμεινόν ἐστιν ἢ οὐδέν. 22. Οἱ πλεῖστοι οἴονται φροντίζειν, ἐλάχιστοι δὲ φροντίζουσιν. 23. Ἦ θάττονες ὄρνιθες ἵππων; 24. Πάντων τῶν ζῴων ὁ ἐλέφας 1 μέγιστός ἐστιν. 25. Οἱ ἄνθρωποι τῶν ἄλλων ζῴων οὐκ ἀεὶ σοφώτεροί εἰσιν. 26. Τί βέλτιόν ἐστιν ἢ γυνὴ σοφή; 1 ὁ ἐλέφας, ἐλέφαντος: de olifant 18.3
27. Δυστυχὴς ἦσθα καὶ ἔμελλες ὀδύρεσθαι. 28. Πολλοῦ δεῖσθε, ἀλλὰ ὀλίγα ὑμῖν ἱέναι δυνάμεθα. 29. Πολλάκις ἠποροῦμεν, ἀργύριον οὐκέτι ἔχοντες. 30. Ἄρχεσθαι μὲν ῥᾷστον, τελευτᾶν δὲ χαλεπώτατόν ἐστιν. 31. Ἀφρονέστατα λέγεις περὶ ταύτης τῆς γυναικός. 32. Οὔποτε προσήκει τοὺς παῖδας τοῖς γεροῦσιν ὀνειδίζειν. 33. Ῥᾷον ἐπορευόμεθα ἢ οἱ πολέμιοι. 34. Οὐχ ὁρᾷς τοῦτον τὸν ἄνδρα ἀδίκως ὀμνύναι; 35. Οἱ ἀθληταὶ εὖ ἠγωνίζοντο καὶ ἐνίκων. 36. Φησὶν σιωπῶν. (zegswijze) 37. Τὸν ἥττονα λόγον κρείττονα ποιεῖν. (Protagoras) 38. Πολλὰ τὰ δεινὰ καὶ οὐδὲν ἀνθρώπου δεινότερον πέλει 1. (Sophocles) 39. Πρότερον 2 χελώνη 3 ἀφικνεῖται δασύποδος 4. (uit een fabel) 40. Ὀψὲ 5 τῶν θεῶν ἀλοῦσιν 6 οἱ μύλοι 7, ἀλοῦσι δὲ λεπτά 8. (Plutarchus) Cartoon van Tommy Thomdean (ecc-cartoonbooksclub.blogspot.com) 1 πέλειν = εἶναι 2 πρότερον: comparatief van πρῶτος 3 ἡ χελώνη: de schildpad 4 ὁ δασύπους, δασύποδος: de haas 5 ὀψέ: traag 6 ἀλεῖν: malen 7 ὁ μύλος: de molen 8 λεπτά: fijn, haarfijn 18.4
SPELEN MET WOORDEN 1. Welke Griekse woorden herken je in de volgende Nederlandse woorden? En wat is van die Nederlandse woorden de juiste betekenis? aristocraat (2) decatlon (2) myriaden sympathie (2) hemisfeer disfunctie autobiografie (3) anarchie (2) theater drama microscoop (2) dynamo cardiogram (2) thesaurie 2. Afleidingen met -fobie/-foob/-fobisch en -filie/-fiel zijn heel talrijk. Wat betekenen de volgende termen? xenofoob agorafobie arachnofobie claustrofobisch filantroop filosoof bibliofiel homofilie 3. Maak een klein stukje tekst waarin je van het Grieks afgeleide woorden gebruikt. Het mag heus wel wat overdreven en potsierlijk zijn, en wees ook niet bang om zelf enkele afleidingen te verzinnen! Als hulpmiddel kun je je woordenlijsten gebruiken en ook het groene boekje. 18.5