βοός het rund, de os, de koe κρίσεως het oordeel αἰσχίστη, αἴσχιστον (sup.) zeer lelijk, lelijkst πιστσή, πιστόν trouw, betrouwbaar αἰσχίων, αἴσχιον (comp.) lelijker, schandelijker αἰσχρά, αἰσχρόν lelijk, schandelijk φυλάττω waken, bewaken συµ-βουλεύω raad geven, adviseren vervolgens, daarna vervolgens, daarna ὕπνου de slaap κεφαλῆς het hoofd
-, - bejaard, oud παλαιά, παλαιόν oud ἄχθοµαι (+ dat.) gedeprimeerd zijn, kwaad zijn (op) ἐµή, ἐµόν (bez.vnw.) mijn αἱρέ-οµαι (med.) kiezen αἱρέ-ω grijpen καιροῦ het geschikte moment ἄπ-ειµι afwezig zijn παιδίου het kind τρόπου de wijze, de manier, het karakter ὁµοία, ὁµοῖον (+ dat.) gelijk (aan), gelijkend (op) ἀρχαία, ἀρχαῖον oud
ἥτις, ὅτι (of ὅ τι of ὅ,τι) ind.vr.vnw.: wie, wat, welke ἥτις, ὅτι (of ὅ τι of ὅ,τι) onbep.betr.vnw.: al wie/wat; wie/wat ook θέλω willen ἥτις, ὅτι (of ὅ τι of ὅ,τι) onbep.betr.vnw.: al wie/wat; wie/wat ook µισέ-ω haten, verafschuwen συµ-φέρω bijeenbrengen, nuttig zijn, gebeuren (ook onpers.) ἐναντιό-οµαι (+ dat.) zich verzetten (tegen) ὁµο-λογέ-ω (+ dat.) het eens zijn (met) (uitdr.) er goed/slecht aan toe zijn (achterzetsel na gen.) wegens (reden), omwille van (doel) δια-νέµω/νέµω uitdelen, verdelen (uitdr.) er goed/slecht aan toe zijn
προσ-τάττω opleggen, bevelen νέµω/δια-νέµω uitdelen, verdelen δια-νοέ-οµαι overwegen, overdenken γαµέ-ω huwen φιλέ-ω beminnen, houden van ἐπι-µελέ-οµαι (+ gen.) bezorgd zijn (om) buiten binnen, thuis hoe...! (uitroepend) (bw. + sup.) zo... mogelijk (ondersch.vgw.) wanneer, toen (tijd), omdat (reden) (ondersch.vgw.) wanneer, toen (tijd), omdat (reden)
σωφροσύνης het gezond verstand, de zelfbeheersing (prtkl.) dus, dan, natuurlijk σηµείου het teken νεκροῦ het lijk πάθους het leed, de tegenslag φαρµάκου het vergif, het geneesmiddel βλάπτω schaden ἀρέσκω aanstaan, bevallen ἐλπίζω hopen δακρύω wenen κωλύω verhinderen, beletten κινδινεύω gevaar lopen
σιγά-ω zwijgen, verzwijgen πάσχω ondergaan, lijden τιµωρέ-οµαι (med.) zich wreken, straffen πολεµέ-ω oorlog voeren (ondersch.vgw.) (ook) al, ofschoon, hoewel ἀφ-ίηµι wegzenden, laten gaan ὄχλου de menigte, de massa (ondersch.vgw.) (ook) al, ofschoon, hoewel κοινή, κοινόν gemeenschappelijk ὕδατος het water κατα-λείπω verlaten, achterlaten ἐγείρω wekken, doen opstaan
(ondersch.vgw.) of, om te zien of (in afh. vraag) κινέ-ω bewegen ἀνδρείας de moed (prtkl.) namelijk, dus, dan δρά-ω doen, handelen προθυµίας de bereidwilligheid, het enthousiasme κρατέ-ω (+ gen.) beheersen, overwinnen θέ-ω lopen tweemaal δηλό-ω duidelijk maken, tonen ἄστρου de ster σελήνης de maan
ὑπ-οπτεύω vermoeden τοιάδε, τοιόνδε zodanig, zulk, zo'n ooit σκοπέ-ω onderzoeken τελευτῆς het einde, het doel (prtkl.) welnu, dus τυράννου de (alleen)heerser πόρου de weg, het middel ἀπο-πέµπω wegzenden, terugzenden φόβου de schrik, de angst παρα-σκευάζω voorbereiden, klaarmaken δουλεύω slaaf zijn
ἐν-νοέ-ω overwegen, begrijpen παρα-σκευάζοµαι (med.) zich voorbereiden, zich klaarmaken ἄθλου de prijs (van een wedstrijd) onmiddellijk ἀκροπόλεως de burcht, de citadel κήρυκος de heraut, de boodschapper (achtervgsl.) (antwoordt op de vraag 'waarheen?') βιάζοµαι geweld gebruiken, dwingen µισθοῦ het loon, de soldij βοηθείας de hulp ἐσθῆτος het kleed χιτῶνος de tuniek, het onderkleed
θερµή, θερµόν warm, heet αἵµατος het bloed ἐπι-τρέπω toevertrouwen δείδω vrezen στρέφω draaien, wenden στέλλω zenden σκηνῆς de tent φονεύω vermoorden πρέπω passen, betamen συµµάχου de bondgenoot τρέπω wenden, keren ταράττω in verwarring brengen
(uitdr.) op de vlucht jagen πολιορκέ-ω belegeren ἱκανή, ἱκανόν (+ inf.) voldoende, in staat (te) µηνός de maand τάττω opstellen, ordenen, bevelen αἰσχύνοµαι (med.) zich schamen (prtkl. + part.fut.) opdat, om te (doel) πίµπληµι (+ gen.) vullen (met) -α, -ον (bez.vnw.) onze φρονίµη, φρόνιµον verstandig ἀλλάττω veranderen -α, -ον (bez.vnw.) jullie, uw
εὐ-τυχέ-ω succes/geluk hebben ἀπ-αλλάττω verwijderen, bevrijden ἀδικίας het onrecht eenmaal ὁσία, ὅσιον heilig ὅρκου de eed ἡγέ-οµαι (+ gen.) aan het hoofd staan (van), menen τέµνω snijden κοµίζω brengen, dragen κλέπτω stelen διδάσκω onderwijzen τρίβω wrijven
στολῆς de uitrusting, het kleed ἐπι-λανθάνοµαι (+ gen.) vergeten λανθάνω (+ acc.) verborgen zijn (voor), ontgaan διώκω achtervolgen (prtkl. + part.) zogezegd omdat (subjectieve reden) µανθάνω leren (prtkl. + part.) (ook) al, ofschoon, hoewel (prtkl. + part.) omdat (objectief redengevend) καινή, καινόν nieuw ἐκκλησίας de (volks)vergadering ἐπι-χειρέ-ω (+ dat.) aanpakken, proberen, aanvallen ὀλβία, ὄλβιον gelukkig, welgesteld
ὠτός het oor ἀκοντίου de speer ἀπο-λείπω verlaten, achterlaten ἀξιό-ω waard achten, wensen κεῖµαι liggen ὑπ-ισχνέ-οµαι beloven φανερά, φανερόν zichtbaar, duidelijk vroeger, allang ἀν-ίστηµι doen opstaan δι-ηγέ-οµαι uiteenzetten κατα-τίθηµι neerleggen ἀφ-ίστηµι doen afvallen, doen overlopen
δια-βάλλω belasteren ταύρου de stier καθ-ίστηµι opstellen, aanstellen οἴχοµαι weggaan ὄλλυµαι (med.) te gronde gaan, sterven ὄλλυµι vernietigen, doden, verliezen misschien σύν-ειµι samen zijn, omgaan met κραυγῆς het geschreeuw δήλη, δῆλον duidelijk φύλακος de bewaker σχολῆς de vrije tijd
δευτέρα, δεύτερον tweede λοιπή, λοιπόν overig, overblijvend ἀπ-όλλυµι vernietigen, doden, verliezen ἱερά, ἱερόν heilig waarlangs?, hoe? ἀπ-όλλυµαι (med.) te gronde gaan, sterven thuis στεφάνου de krans (ondersch.vgw.) daar, aangezien (reden) (ondersch.vgw.) toen, nadat, wanneer (tijd) (vgw. na ww. van 'vrezen') dat (ondersch.vgw.) opdat, om te
(ondersch.vgw.) opdat, om te (doel), dat (compl.) (ondersch.vgw.) wanneer, toen ποδός de voet, de poot µαίνοµαι waanzinnig zijn εἴδους het gezicht, het uiterlijk, het denkbeeld γράµµατος de letter; mv.: het boek, het geschrift ἀγνοέ-ω niet weten, niet begrijpen ἀµφότεραι, ἀµφότερα beide weer, op (mijn...) beurt ὠνέ-οµαι kopen weer, op (mijn...) beurt weer, op (mijn...) beurt
(prtkls.) (wijzen op een vervulbare wens) (ondersch.vgw.) dat (bij 'waarnemen' en 'zeggen') hoe? (prtkl.) (wijst op een vervulbare wens) γόνατος de knie ὀφθαλµοῦ het oog (vz. + gen.) tussen δια-τρίβω verbruiken, de tijd doorbrengen (prtkl.) ja, zeker, echt intussen φωτός het licht σταδίου het stadion, ca. 180 m
ἁµαρτάνω missen, een fout begaan πέµπτη, πέµπτον vijfde αἰδέ-οµαι zich schamen, eerbiedigen ἀπ-έχω (+ gen.) verwijderd zijn (van) ῥέ-ω vloeien, stromen ἀµελέ-ω (+ gen.) verwaarlozen πλέ-ω varen θυσίας het offer µεγέθους de grootte ἑορτῆς het feest αὐξάνω doen groeien, vermeerderen ἐρήµη, ἔρηµον eenzaam, verlaten