8 HERHALING Wat weten we ondertussen over het gebruik van de naamvallen? We herhalen even de twee schema s die we in het tweede hoofdstuk leerden kennen. GEZEGDE: werkwoordelijk gezegde naamwoordelijk gezegde (= koppelwerkwoord + NDgez 1 ) + niet-noodzakelijke + noodzakelijke zinsdelen 2 zinsdelen 1 ONDERWERP 2 LIJDEND VOORWERP 3 MEEWERKEND VOORWERP BIJWOORDELIJKE BEPALING 1 Het NDgez (= naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde) is een zinsdeelstuk (nl. deel van het NWG) dat congrueert met het onderwerp. 2 Een zin kunnen we definiëren als een syntactisch geheel dat bestaat uit een gezegde met zijn noodzakelijke en niet-noodzakelijke zinsdelen. Of het zinsdeel van het gezegde nog noodzakelijke aanvullingen krijgt en hoeveel, hangt af van de betekenis van dat gezegde. Zo heeft sneeuwen geen verdere aanvulling nodig: Het sneeuwt. is een correcte zin (daarbij is het een loos onderwerp want dat woord kan niet door een substantief vervangen worden). Maar een werkwoord als jodelen vraagt om een onderwerp, verdienen om een onderwerp en een lijdend voorwerp en geven om een onderwerp, een lijdend voorwerp én een meewerkend voorwerp. Afhankelijk van het aantal bepalingen bij het gezegde spreken we van 0-valentie, 1-valentie, 2-valentie of 3-valentie. 8.1
Het overzicht van het gebruik van de naamvallen is ondertussen al wat uitgebreid. vorm / naamval functie rol vertaalwoord nominatief onderwerp (handelend of lijdend) NDgez accusatief lijdend voorwerp (lijdend) acc. na vz. bijwoordelijke bepaling genitief bijvoeglijke bepaling 3 van voorwerp (lijdend) (bv. bij βασιλεύειν) gen. na vz. bijwoordelijke bepaling datief vocatief dat. na vz. voorwerp (lijdend) (bv. bij ἕπεσθαι) meewerkend voorwerp (meewerkend) aan bijwoordelijke bepaling oorzaak middel, wijze tijdstip voordeel, nadeel door met in, op voor bijwoordelijke bepaling aanspreking 3 De bijvoeglijke bepaling is een zinsdeelstuk (bij de kern van dat zinsdeel). 8.2
HERHALINGSOEFENINGEN 1. λ ηῷδε ηῷ ηόπῳ δῶξνλ δερόκεζα. 2. Αὕηε ἡ ὁδὸο ῥᾴδηα νὔθ ἐζηηλ. 3. Πόζελ θεύγεηε θαὶ πνῖ ἔξρεζζε; 4. Πνιιὰ ππλζάλεηαη. 5. Φεύγεη πξὸο ηο ζαιάηηεο. 6. Ἔξρεηαη πξὸο ηὴλ ζάιαηηαλ. 7. Τὸ δέλδξνλ πξὸο ηῆ ζαιάηηῃ ἐζηίλ. 8. Λύεηαη ὑπὸ ηνῦ ζηξαηηώηνπ θαὶ ηέινο ἀπέξρεηαη. 9. Τί θεύγεηε; θεῖ θίλδπλόο ἐζηηλ. 10. Οἱ ὅιεο ηο γο δεζπόηαη εἰζηλ εὔλνη. 11. Ἀληὶ ἐθείλεο ηο νἰθίαο νἰθίαλ θελὴλ ἔρνκελ. 12. Τὰ ηέθλα νἶλνλ νὐ πίλεη. 13. Τόδε θαιόλ ἐζηηλ. Τόδε νὖλ ἐζέινκελ. 14. Ἡκεῖο ηνῦηνλ ηὸλ ἰαηξὸλ ζεξαπεύνκελ. 15. πὲξ ηῶλ θίισλ νἱ πξνδόηαη νὐ κάρνληαη. 16. Ὁ ἵππνο κνπ ηῷ ιίζῳ ἀπνθηείλεηαη. 17. Δἰξήλῃ κὲλ εὐδαηκνλία, πνιέκῳ δὲ ιύπε γίγλεηαη. 18. Τῷ ηο ρώξαο δήκῳ ζῖηνλ παξέρεη. 19. Πνῖνο πνιίηεο ηνηαῦηα ιέγεη; 20. Σνὶ νὐθ ἔμεζηη ιόγνπο ἀδίθνπο ιέγεηλ. 21. Τί κνη εὔρεζζε; 22. Βνπιεύνληαη θαὶ εἰξήλελ πξάηηνπζηλ. 23. πὸ ηῶλ πνιεκίσλ δηαθζεηξόκεζα. 24. Οὐθ ἴζηε πνῦ ἐζηη ὁ λεαλίζθνο. 25. Ὁ θξηηὴο αὐηὸο ηνῦην πξάηηεη. 26. Ἡ ζνθία αὐηνῦ κεγίζηε ἐζηίλ. 27. Τῷδε ηῷ ἐληαπηῷ πνιιὰ γηγλώζθνκελ. 28. Ἢ ηὰ ηῶλ Γειθῶλ ἱεξὰ θαιά ἐζηηλ; 29. Ἀεὶ ηὰ αὐηὰ γίγλεηαη. 30. Τί ἐζηη ηνῦην; Τόδε ἱεξόλ ἐζηηλ. 8.3
31. λ ηαῖο Ἀζήλαηο νἱ κὲλ δεζπόηαη ηῶλ ζηξαηεγῶλ, νἱ δὲ ζηξαηεγνὶ ηῶλ ζηξαηησηῶλ ἄξρνπζηλ. 32. Μάρεζζαη ἔμεζηηλ ἡκῖλ, ὅηη ἀπνθηείλεηλ ἕηνῖκνί ἐζηε. 33. Ἄζπκνί ἐζκελ, ὅηη ςεύδεζζαη βνύιεζζε. 34. γὼ ἀεὶ θξνληίδσ, ζὺ δὲ ἀεὶ ζπεύδεηο. 35. Τὸ ζέαηξνλ θαὶ πνιιὰ ἄιια βιέπνκελ. 36. Σνθῆ δηαίηῃ δπλαηνὶ γηγλόκεζα. 37. Ὅηε ἄξρεηαη ἡ λέα ἡκέξα, εἰο ηὸ ἱεξὸλ βαίλνκελ. 38. Τῷ γεσξγῷ, νὗ ὁ νἶθόο ἐζηηλ, ὀλεηδίδνκελ. 39. Τνζνῦηόο ἐζηηλ ὁ ιίζνο ὅζε ζθηά κνπ. 40. Ἡ ηο ἀιεζείαο ὁδὸο ηηκο ἄμηά ἐζηηλ. 41. Πνιιὰ, ἃ γηγλώζθνκελ, ρξήζηκα νὔθ ἐζηηλ. 42. καπηῷ 1 ὀιίγα, ἄιινηο δὲ πνιιὰ ἔρσ. 43. Αὐηὸλ εἰθόησο ἀθνύεηο. 44. Ἀγαζνῦ ἄλζξώπνπ ἐζηη ηὸ ρξήζηκνλ βνύιεζζαη. 45. Μεζ ἀλζξώπσλ ραιεπῶλ ἡ εὐδαηκνλία ἀδύλαηόο ἐζηηλ. 46. θ ἡκῶλ θξίλεζζαη νὐθ ἐζέιεηε. 47. πν πνιεκίσλ νὐθ ἀεὶ ἡ ἀιήζεηα ιέγεηαη. 48. Οὐθέηη νἶζζα ηνὺο πξώηνπο ιόγνπο; 49. Τύρῃ νὔηε 2 νἱ ζενὶ κάρνληαη. (spreuk van Simonides) 50. Ὃλ νἱ ζενὶ θηινῦζηλ 3, ἀπνζλῄζθεη λένο. (Menander) (www.toonpool.com) 1 ἐκαπηῷ: voor mezelf 2 νὔηε: zelfs niet 3 θηιεῖλ: beminnen, houden van 8.4
SPELEN MET WOORDEN 1. Welke Griekse woorden herken je in de volgende Nederlandse woorden? akoestiek grafisch demografie (2) strategie engel spoed techniek fonetiek orgie kalligraaf (2) filantroop (2) filosoof (2) fenomeen topografie (2) polemisch chronisch ode muziek dieet despoot kritiek politiek atleet poëet microbe (2) neologisme (2) axioma therapie genese ergotherapie (2) autisme methode (2) praktijk hypertensie hypotensie paranormaal periferie (2) dialyse (2) monarch (2) Tetris Ku Klux Clan Sint-Jan-in-Eremo pentathlon (2) parallellogram proton lepton hadron krypton neon argon dinosaurus (2) 2. De samenstellingen met logos zijn heel talrijk. Zoek de betekenis van de volgende woorden door terug te gaan naar de oorspronkelijke Griekse betekenis. grafologisch archeoloog polemologie antropologisch psycholoog chronologie oenologisch monoloog morfologie theologisch geoloog microbiologie filologisch bioloog posologie 3. Van welke Griekse woorden zijn de volgende eigennamen afgeleid? Theofiel Irene Filip Timothy Agatha Barbara Sofie George Athanasius 8.5